“De weefnijverheid hier is geweldig vervallen en de armoede is zeer groot. Bendes bedelaars, van Gent en elders, lopen uitgehongerd rond. Er zijn mensen die doodvallen in de straten, want eetwaar kan de gewone mens niet betalen. De boeren moeten alles goed bewaken, omdat er zoveel gestolen wordt … hele huishoudens zijn uitgestorven van de honger en de tyfus. Ook in Knesselare zijn er in twee, drie jaar tijd al meer dan vijfhonderd dood, meestal arme mensen en kinderen. Er wordt te weinig uitgedeeld, maar de armenbesturen kunnen niet volgen…”
(Januari 1848, oud-burgemeester van Zomergem)
“Te lage lonen? Nee. Te hoge huren? Te dure levensmiddelen? Dat zit er wel voor iets tussen, maar de echte kanker van de werkende klasse is haar zedenbederf, de dronkenschap waaraan zij zich in ’t algemeen overgeeft”
(Chambre de Commerce van Brussel)
(Uit : Kats ! van Johan Wambacq, p. 184-185)